Boek van meester Van Baardewijk

Via Willem de Jonge ontvingen wij een bericht van meester Van Baardewijk. Meester Van Baardewijk heeft een boek geschreven over zijn tijd als godsdienstleraar.
Hij schreef in zijn bericht onder meer het volgende: “….. eind 2014 verschijnt er een boek van mij: Van winkelier tot docent, godsdienstleraar in de jaren zeventig. Daar staat zo het een en ander in, leuke en minder leuke dingen, over mijn 12 jaar aan de Assendorperdijk. Een paar jaar geleden, voorafgaand aan de reünie, schreef ik een verhaal dat oud-leerlingen wel aansprak. Ik heb er een boek van gemaakt dus…..”

Baardewijk

Dit boek is te verkrijgen bij Boekhandel Goedhart aan de Assendorperstraat in Zwolle.

Een voorproefje:

MIJN AVONTUREN ALS GODSDIENSTLERAAR AAN HET CCC
In 1973 waagde ik de sprong. Ik was gewaarschuwd. “Jongen, waar begin je aan?”, “Wat zal jij door een diep dal gaan!” De vijfentwintig jaar ervoor was ik uitgeversassistent en boekhandelaar geweest. Via de catechetenopleiding van de Ned.Hervormde kerk verkreeg ik bevoegdheid godsdienstles te geven in graad 3b en ik had er zin in. Ik hield van jongeren en Bijbelonderwijs trok me aan, dus waarom niet.
Aan mijn benoeming was nogal wat voorafgegaan. Herhaald overleg met het bestuur van het CCC en de sectie ( het waren de stormachtige tijden na het vertrek van Gert Los) , maar op een vroege ochtend nog voor achten werd ik gebeld door rector van ’t Hul; ,,Als we je benoemen, neem je dan de benoeming aan?” Ik aarzelde geen moment en nam de benoeming voor 32 uur aan. “Dan ben je hierbij benoemd“. (Een twaalftal uren aan de mavo van het Meandercollege en resterende uren aan de beide mavo’s van het CCC).
Zo gebeurde het dat ik bij wijze van spreken de ene dag nog achter de toonbank stond en de volgende dag voor de klas. De eerste dag is nooit uit mijn herinnering verdwenen. Vlak voor de aanvang van de lessen, acht uur, moest ik nog even voor de zoveelste keer naar het toilet. Ik heb helaas het gebrek om mezelf op onwelkome momenten in benauwende situaties te brengen en dat was nu ook het geval. Ik kon de WC-deur met geen mogelijkheid open krijgen. Transpirerend overwoog ik te proberen het vertrek via een uitgespaarde ruimte in het plafond te verlaten toen het alsnog lukte.
Zodoende kwam ik te laat in de klas. Geen best begin.
Het ging fantastisch, die eerste les, in die 2e klas. Geen welwillende heiden zou ooit met meer graagte het evangelie aangehoord kunnen hebben. Als het zo zou gaan, zou ik heel oud kunnen worden in dit vak. De onheilsprofeten hadden ongelijk.
Fluitend ging ik de volgende dag en de dagen erna aan het werk. Behalve in de diverse lokalen was het ook goed toeven in de docentenkamers. Wat een prettige collega’ s en wat konden ze allemaal goed uit hun woorden komen.

Na enige dagen had ik in alle klassen een keer lesgegeven. Daarna ging er geleidelijk iets veranderen, soms op heftige wijze. Dat was schokkend soms. Was het in de eerste les van een derde klas van een leien dakje gegaan, de tweede gaf een heel ander beeld te zien. Ik had een aantal highlights van een hoofdstuk smakelijk op papier gezet in de hoop op en in de verwachting van een gretige kennisname maar de ontvangst verliep onthutsend anders. Binnen de kortste keren waren de papieren verbouwd tot sierlijke vliegtuigjes die door het lokaal zweefden. Terwijl ik aan de linkerkant van het lokaal een paar leerlingen scheidde die in een handgemeen geraakt waren, werd aan de rechterkant een student het raam uitgewerkt (het lokaal bevond zich parterre). De situatie was hoogst verwarrend en frustrerend. De bel had een bevrijdend karakter. Mijn euforie was in één keer verdwenen. Zó kon het dus ook. In de pauze die aangebroken was zou de tamtam ongetwijfeld zorgen dat de catastrofe wijd en zijd bekend werd.
En ja, hoor. Wat moest ik knokken om verder die dag wat rust en stilte te krijgen. Na een minuut of twintig van de eerste na die rampzalige les was er een klimaat waarin enige overdracht mogelijk werd. Het duurde niet lang. Een leerlinge (een brok van een meid) ging staan. Op mijn vraag naar de oorzaak zei ze: ,,Meneer, ik moet een plas”. Hilariteit. Ze heeft dit een paar jaar volgehouden. De timing was altijd perfect: juist op het moment dat ik me verstaanbaar kon maken. Wat zal ik verder verhalen? Er volgden maanden van nederlagen en soms kleine overwinningen. Maar na verloop van tijd kwam er verbetering. Ik had een grote weerstand om het evangelie met ijzeren tong te prediken maar dat verhinderde mij niet (uit lijfsbehoud) om af en toe danig achter uit mijn keel te praten. Soms nam ik snijdend sarcasme te baat en had dan een hekel aan mezelf.

Na een paar jaar vertrok ik van het Meandercollege en kreeg een voltijdsbaan aan het CCC. Dat betekende: minder reizen, minder vergaderingen en had ook het voordeel dat ik alle godsdienstlessen aan de Mavo-Assendorperdijk voor mijn rekening kon nemen.
Heel plezierig was de grote vrijheid die ik had. Je hield je natuurlijk aan de methode waarvoor je als sectie gekozen had maar daarnaast was veel speelruimte. In de loop van de jaren heb ik heel wat gastsprekers en –groepen in de klas verwelkomd. Ik herinner me het Leger des Heils, iemand van Stichting ,,Redt een kind”,groepjes van Youth for Christ en van wat nu Agapé heet, maar ook sprekers als Allan Boesak en Sadrach Maloka die diepe indruk maakte op leerlingen en collega’s. Er was, zoals bekend, een breed scala van meningen, gevoelens en overtuigingen onder de collega’s . Ik denk dat ik nogal rechtlijnig overkwam, wat mij de bijnaam ayatollah van Baardewijk opleverde. Zo streng had ik het nou ook niet bedoeld. Wat mij goed deed en mijn zelfvertrouwen sterkte was dat een collega mij consequent met “man Gods” aansprak en aanduidde.

Een begaafde didacticus ben ik niet geweest, evenmin een man die maar met de ogen hoefde te knipperen om een perfecte rust en orde tot stand te brengen. Ik hield van jongeren (behalve van de tien procent die er op uit was de poten onder je stoel weg te zagen) en ik vond het heerlijk iets van de rijkdom van de Bijbel door te geven en was dankbaar als je merkte dat ‘t óverkwam, wat je duidelijk maken wilde. Een mooie ervaring was dat een keer leerlingen bij me kwamen die een schoolbijbelkring wilden beginnen en me uitnodigden er bij te zijn. Ik zei: ,,Ach, jongens, dat moet je niet doen, een leraar er bij halen. Die weten toch alles beter”. Ze hielden vol, ik gaf toe en heb heel fijne uren met ze meegemaakt.

Nogmaals: wat zal ik nog meer verhalen? Evenals alle collega’s kan ik putten uit een zee van herinneringen. Maar laat ik het hierbij laten. Hoeveel moeite ik heb gehad, hoeveel voldoening het heeft opgeleverd, het werd me tenslotte teveel. Het vak vereiste zo’ n creativiteit en inspanning dat ik het met mijn gezondheidstoestand niet meer volhield. Na twaalf jaar was ik volledig opgebrand en moest het onderwijs verlaten. Het kwam hard aan en ik had jaren nodig om weer wat in evenwicht te komen. Had ik beter bij mijn boekhandelsvak kunnen blijven? Dan waren er heel wat minder stormen over me heen gekomen. Nee, ik geloof dat het goed geweest is en ben ook achteraf blij met die jaren.

Kees van Baardewijk (www.keesvanbaardewijk.nl)